4. Twaalf jaar lang had koning Kedor-Laomer hen overheerst. Maar in het 13e jaar kwamen ze tegen hem in opstand.
5. In het 14e jaar kwamen Kedor-Laomer en de koningen die zich bij hem hadden aangesloten met hun legers bij elkaar. Ze streden tegen hen en versloegen de Refaïeten in Asterot-Karnaïm, de Zuzieten in Ham, de Emieten in Schavé-Kirjataïm
6. en de Horieten op hun bergen van Seïr tot aan de Paran-vlakte die aan de rand van de woestijn ligt.
7. Daarna gingen ze terug en kwamen in En-Mispat (dat is Kades). Daar veroverden ze het hele gebied van de Amalekieten en van de Amorieten, die in Hazeron-Tamar woonden.
8. Toen trokken de koningen van Sodom, Gomorra, Adama, Zeboïm en Bela met hun legers naar het Siddim-dal en maakten zich klaar voor de strijd
9. tegen de koningen Kedor-Laomer, Tideal, Amrafel en Arioch. Dus vijf koningen tegen vier.
10. Maar de vijf koningen moesten vluchten. Daarbij kwamen de koning van Sodom en de koning van Gomorra in één van de vele asfaltputten in het Siddim-dal terecht. De drie andere koningen vluchtten naar de bergen.
11. De [ overwinnende ] koningen plunderden Sodom en Gomorra en namen al het vee en al het voedsel mee. Daarna vertrokken ze weer.