3. Hij stak iets uit dat op een hand leek. Met die hand greep Hij mij bij mijn haar. Het was alsof ik tussen hemel en aarde zweefde toen de Geest mijn geest meenam naar Jeruzalem. Ik stond bij de deur van de poort aan de noordkant van het binnenste tempelplein. Aan de noordkant van het binnenplein, bij de poort waar ik was, stond de stoel waarop [ vroeger ] een afgodsbeeld had gezeten. Met dat afgodsbeeld hadden ze de Heer zwaar beledigd.
4. En plotseling zag ik de stralende aanwezigheid van de God van Israël. Ik zag Hem zoals ik Hem al eerder had gezien, in het dal bij de rivier.
5. Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, kijk naar de noordkant [ van het binnenplein ]!" Ik keek het plein op. Daar zag ik, aan de noordkant, vlak bij het altaar, het godenbeeld staan waardoor de Heer zwaar beledigd was.
6. De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, zie je wat ze doen? Zie je de ontzettend vreselijke dingen die het volk Israël hier doet? Daardoor dwingen ze Mij mijn tempel te verlaten! Maar Ik zal je nog meer afschuwelijke, verschrikkelijke dingen laten zien."
7. Hij bracht me over het plein naar de ingang van het tempelhuis. Ik zag dat er een gat in de muur zat.
8. Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, maak het gat groter." Ik maakte het gat groter en zag plotseling een deur.
9. Hij zei tegen mij: "Ga naar binnen en zie eens wat een afschuwelijke dingen ze hier doen!"