5. Hij werd hoger dan de andere bomen en had meer en grotere takken dan zij. Dat kwam doordat zijn wortels diep de grond in gingen en hij zo veel water kreeg.
6. De vogels bouwden nesten tussen zijn takken. De wilde dieren kregen jongen in zijn schaduw. Alle grote volken woonden in zijn schaduw.
7. Assur was een prachtige boom: groot, met lange takken. Dat kwam doordat zijn wortels diep de grond in gingen en hij zo veel water kreeg.
8. Geen enkele boom in mijn tuin was zo groot en zo prachtig als hij. Geen cederboom, cipres of kastanje had zulke machtige takken als hij.