5. Dan zal Ik u met al die vissen neergooien in de woestijn. Daar zult u blijven liggen. Niemand zal u begraven. De wilde dieren en de vogels zullen u opeten.
6. En de bewoners van Egypte zullen beseffen dat Ik de Heer ben.
7. Israël verwachtte steun van u, maar werd door u bedrogen. Want u bent als een rieten wandelstok: als iemand daarop leunt, breekt hij en gaat dwars door zijn hand. En hij die er op leunde, valt. Israël kreeg geen enkele hulp van u en moest zichzelf zien te redden.
8. Daarom zal Ik u straffen. Ik zal in heel Egypte alle mensen en dieren doden door het zwaard.
9. Het hele land zal veranderen in een wildernis, een woestijn. Zo zult u beseffen dat Ik de Heer ben. Omdat u beweert dat de rivier van u is en dat u die zelf gemaakt heeft, zal Ik u straffen.
10. Ik zal u, uw rivier, ja, heel Egypte veranderen in een dorre woestijn, vanaf Migdol [ in het noorden ] tot aan Syëne aan de grens met Ethiopië [ in het zuiden ].