7. Want overal in de stad is bloed te zien, want jullie hebben het uitgegoten op de kale rotsen. Als het op de aarde was uitgegoten, zou het in de grond zijn gezakt en door het stof zijn bedekt. [ Dan zou het vergeten zijn. ]
8. En om niet te vergeten wat de stad heeft gedaan, heb Ik het bloed van de stad óók op een kale rots uitgegoten, zodat het niet door stof bedekt zou worden. [ Zo kon het niet worden vergeten. ]
9. Daarom zegt de Heer: Pas maar op, jij bloedstad! Ik zal Zelf een groot vuur stoken.
10. Maak een grote stapel hout. Steek het vuur aan. Laat het vlees koken en doe er specerijen bij. Laat het zó lang koken, dat [ al het water verdampt, ] het vlees verbrandt en de botten verkolen.
11. Laat de pan zonder water op het vuur staan tot hij gloeiend heet is. Dan zal alle vuiligheid die onderin zit, misschien smelten en verbranden.
12. Maar nee, alle moeite is voor niets. De dikke korst vuil gaat er niet uit. Laat de pan op het vuur staan! Dat vuil moet eruit!