4. Israël, jullie profeten lijken op jakhalzen tussen ruïnes.
5. Ze hebben de gaten en scheuren in de muur [ van Gods bescherming om jullie heen ] niet hersteld. Want ze hebben jullie niet gewaarschuwd voor wat jullie verkeerd deden. Ze hebben jullie niet voorbereid op de straf die Ik over jullie heb besloten.
6. Ze hebben leugens en verzinsels tegen jullie geprofeteerd. Ze zeggen wel: 'Dit zegt de Heer,' maar Ik heb niets tegen hen gezegd. En dan verwachten ze ook nog dat Ik zal doen wat zij hebben gezegd!
7. Maar het is toch waar dat jullie leugens en verzinsels hebben geprofeteerd, als Ik jullie niets gezegd heb?
8. Daarom, zegt de Heer, zal Ik jullie straffen voor jullie leugens en verzinsels!
9. Jullie zullen niet langer bij mijn volk mogen horen. Jullie namen zullen niet worden opgeschreven in het boek met de namen van Israël. Jullie zullen niet meer in het land Israël mogen wonen. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben.