5. De koning van Egypte kreeg bericht dat het volk was gevlucht. Toen veranderden de Farao en zijn dienaren van gedachten. Ze zeiden: "Wat hebben we gedaan? Hoe konden we zo dom zijn de Israëlieten te laten vertrekken? Nu zijn we onze slaven kwijt!"
6. Hij liet zijn strijdwagen komen en riep zijn hele leger bij elkaar.
7. Hij nam alle strijdwagens mee die hij had: 600 snelle strijdwagens vol krijgers.
8. Want de Heer zorgde ervoor dat de Farao koppig was. Daardoor achtervolgde hij de Israëlieten. Maar de Israëlieten trokken verder, geleid door God.
9. De Farao achtervolgde hen met al zijn paarden en wagens en ruiters, zijn hele leger. Hij haalde hen in bij Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Zefon. Want daar hadden ze hun tentenkamp opgezet bij de zee.
10. Toen zagen de Israëlieten dat de Egyptenaren hen achterna waren gekomen. De Farao was al vlakbij. Ze werden heel erg bang en schreeuwden tot de Heer.
11. En ze riepen tegen Mozes: "Waren er in Egypte soms geen graven? Heb je ons meegenomen om ons te laten sterven in de woestijn? Waarom heb je ons uit Egypte gehaald?
12. In Egypte zeiden we al tegen je: 'Laat ons met rust! Laat ons gewoon slaven blijven van de Egyptenaren.' Want het was beter geweest om slaven te zijn van de Egyptenaren, dan te worden gedood in de woestijn!"