8. Diezelfde nacht nog moeten jullie het vlees opeten. Eet het gebraden, met brood van deeg zonder gist, en met bittere kruiden.
9. Jullie mogen het vlees niet gekookt of rauw opeten. Jullie mogen het alleen gebraden eten. Jullie moeten het hele dier eten, met de kop, de poten en de ingewanden.
10. Jullie mogen er niets van bewaren tot de volgende dag. Wat ervan overblijft moeten jullie verbranden.
11. Jullie moeten het haastig eten. Sta onder het eten klaar om te vertrekken, met je schoenen aan en een staf in je hand. Het is het Paasoffer [ ('Pascha' = 'voorbijgaan') ] voor de Heer.