19. Toen vertrokken we van Horeb. We trokken die grote, vreselijke woestijn door die jullie zelf hebben gezien. We gingen in de richting van de bergen van de Amorieten, zoals onze Heer God had bevolen. We kwamen in Kades-Barnea.
20. Daar zei ik tegen jullie: 'Jullie zijn nu gekomen bij de bergen van de Amorieten. Onze Heer God gaat ze aan ons geven.
21. Ga ze nu veroveren, zoals de Heer, de God van jullie voorvaders [ Abraham, Izaäk en Jakob ], tegen jullie heeft gezegd. Wees niet bang of bezorgd.'
22. Toen kwamen jullie naar mij toe en zeiden: 'Laten we een paar mannen vooruit sturen om dat land voor ons te verkennen. Dan kunnen zij ons vertellen langs welke weg we moeten reizen en bij wat voor steden we zullen komen.'
23. Dat vond ik een goed plan. Daarom koos ik twaalf mannen voor jullie uit, uit elke stam één.
24. Ze gingen op weg en trokken de bergen door. Ze kwamen tot aan het Eskol-dal en bekeken dat.