18. Er werd een grote steen op de opening van de kuil gelegd. En de koning verzegelde die met zijn eigen zegelring en met de zegelringen van de bestuurders. Zo zou niemand Daniël kunnen bevrijden.
19. Toen ging de koning naar zijn paleis. Hij kon de hele avond en nacht niet eten. Hij wilde geen muziek, wist niets te doen en kon niet slapen.
20. Heel vroeg in de ochtend stond de koning op. Het begon nog maar net licht te worden. Haastig ging hij naar de leeuwenkuil.
21. Daar riep hij bedroefd naar Daniël: "Daniël, je hebt zó trouw de levende God gediend! Heeft jouw God je van de leeuwen kunnen redden?"
22. Daniël antwoordde: "Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid!