Daniël 3:8-14 BasisBijbel (BB)

8. Op dat moment kwamen er een paar Babyloniërs bij de koning. Ze beschuldigden de Judeeërs.

9. Ze zeiden tegen koning Nebukadnezar: "Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid!

10. U heeft het bevel gegeven dat, zodra de muziek begon te spelen, iedereen moest neerknielen en zich diep moest buigen om het gouden beeld te aanbidden.

11. Ook heeft u gezegd dat wie dat niet deed, in de brandende oven gegooid zou worden.

12. Mijn heer de koning, een aantal mannen heeft zich niets van u aangetrokken. Het zijn de mannen uit Juda die u heeft aangewezen tot bestuurders van de provincie Babel, namelijk Sadrach, Mesach en Abednego. Ze willen uw goden niet aanbidden. Ook het gouden beeld niet dat u heeft neergezet."

13. Koning Nebukadnezar werd woedend. Hij gaf het bevel om Sadrach, Mesach en Abednego te halen. Ze werden bij de koning gebracht.

14. De koning zei tegen hen: "Sadrach, Mesach en Abednego, is het waar dat jullie weigeren om mijn goden te aanbidden? En dat jullie niet willen neerknielen voor het beeld dat ik heb neergezet?

Daniël 3