9. Deze zeven mannen gaf hij aan de Gibeonieten. En zij hingen hen op, op de berg, zodat de Heer niet langer boos zou zijn over wat er was gebeurd. Dit gebeurde toen de oogsttijd van de gerst net was begonnen.
10. Rizpa, de dochter van Aja, nam een stuk grove stof en spreidde dat uit op de rots. Ze ging daarop zitten en bleef daar, vanaf het begin van de oogst tot aan de regentijd. Overdag verjoeg ze de vogels van de lichamen van haar zonen, 's nachts verjoeg ze de wilde dieren.
11. David hoorde wat Rizpa, de dochter van Aja, de bijvrouw van Saul, deed.
12. Toen ging hij eerst naar Jabes in Gilead. Daar haalde hij de botten van Saul en Jonatan op. (Toen de Filistijnen Saul op Gilboa verslagen hadden, hadden zij de lijken van Saul en Jonatan opgehangen op het plein in Bet-San. Daarna hadden de bewoners van Gilead ze daar stiekem weggehaald en naar Gilead gebracht. Daar hadden ze hen begraven. )