2. Twee dagen later kwam er een man uit het leger van Saul in Ziklag aan. Hij liep in gescheurde kleren en met aarde op zijn hoofd [ als teken van verdriet ]. Hij ging naar David, liet zich voor David op de grond vallen en boog zich diep.
3. David vroeg hem: "Waar kom je vandaan?" Hij antwoordde: "Ik ben van het leger van Israël. Ik ben gevlucht."
4. David zei: "Vertel me wat er is gebeurd." Hij antwoordde: "Het leger is op de vlucht geslagen. Veel mannen zijn gedood. Ook Saul en zijn zoon Jonatan zijn dood."
5. David zei tegen de jongeman: "Hoe weet je dat Saul en zijn zoon Jonatan dood zijn?"
6. Hij antwoordde: "Ik was toevallig in de bergen van Gilboa. Saul leunde op zijn speer. De wagens en ruiters van de vijand waren al vlakbij.