8. Daarom is de Heer woedend op Juda en Jeruzalem. En daarom is het zo slecht met ons gegaan, zoals jullie zelf kunnen zien.
9. Daardoor zijn onze vaders gedood en waren onze zonen, dochters en vrouwen gevangen meegenomen.
10. Nu ben ik van plan om een verbond te sluiten met de Heer, de God van Israël. Dan zal Hij niet langer kwaad op ons zijn.
11. Doe alsjeblieft allemaal mee met dat verbond, priesters en Levieten. Want de Heer heeft jullie uitgekozen om Hem te dienen en Hem de offers te brengen."
12. Toen stonden de Levieten op. Uit de familie van Kehat waren dat: Mahat, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja.Uit de familie van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleël.Uit de familie van Gerson: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joa.
13. Uit de familie van Elizafan: Simri en Jehiël.Uit de familie van Asaf: Zecharja en Mattanja.
14. Uit de familie van Heman: Jehiël en Simeï.Uit de familie van Jedutun: Semaja en Uzziël.
15. Ze riepen de andere Levieten en priesters bij elkaar en maakten zich klaar voor de Heer. Daarna begonnen ze met het schoonmaken van de tempel van de Heer, zoals de koning had bevolen.
16. De priesters gingen in de tempel van de Heer aan het werk. Ze brachten alles wat er niet hoorde naar het voorplein van de tempel. Vandaar droegen de Levieten het weg, naar de beek Kidron.
17. Op de eerste dag van de eerste maand begonnen ze met het schoonmaken van de tempel. Op de achtste dag waren ze toe aan de voorhal. Voor de tempel zelf hadden ze ook nog acht dagen nodig. Op de 16e dag van de eerste maand waren ze klaar.
18. Toen gingen ze naar koning Hizkia en zeiden: "We hebben de hele tempel van de Heer schoongemaakt. Ook het brand-offeraltaar met alles wat daarbij hoort en de tafel voor de heilige broden en alles wat daarbij hoort.