7. Toen hij drie jaar koning was, stuurde hij vijf ambtenaren naar de steden van Juda, om de mensen les te geven in de wet van de Heer. Dat waren Benhaïl, Obadja, Zecharja, Netaneël en Michaja.
8. De Levieten Semaja, Netanja, Zebadja, Asaël, Semiramot, Jonatan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia gingen met hen mee. Verder de priesters Elisama en Joram.
9. Ze hadden het wetboek van de Heer bij zich. Ze gaven de mensen in Juda les in de wet van God. Ze gingen alle steden van Juda langs.
10. De Heer had ervoor gezorgd dat alle volken rond Juda bang voor Juda waren. Ze durfden geen oorlog te voeren met koning Josafat.
11. De Filistijnen betaalden belasting aan Josafat. Maar behalve die belasting bracht een aantal Filistijnen hem ook nog geschenken. Zelfs de Arabieren brachten hem geschenken: 7700 schapen en 7700 geiten.