7. Als deze tekens gebeurd zijn, doe dan wat je moet doen, want God is met je.
8. Ga voor mij uit naar Gilgal. Daar zal ik naar je toe komen om brand-offers en dank-offers te brengen. Wacht zeven dagen op me. Dan zal ik je komen zeggen wat je moet doen."
9. Op het moment dat Saul bij Samuel wegging, veranderde God hem van binnen. En alle dingen die Samuel had genoemd, gebeurden die dag.
10. Toen ze bij Gibea aankwamen, kwamen ze een groep profeten tegen. Ook Saul werd plotseling vol van Gods Geest. Hij begon net als zij te profeteren.
11. De mensen die hem kenden, zeiden tegen elkaar: "Wat is er toch met de zoon van Kis gebeurd? Is Saul óók profeet geworden?"
12. Iemand anders zei: "Wie is dan hun vader?" Zo is de vraag: 'Is Saul óók profeet geworden?' een uitdrukking geworden.
13. Toen Saul klaar was met profeteren, ging hij naar de heuvel.
14. Sauls oom vroeg hem en de knecht: "Waar zijn jullie dan helemaal geweest?" Saul zei: "We waren de ezels gaan zoeken. Maar toen we ze nergens konden vinden, zijn we naar Samuel gegaan."
15. Zijn oom vroeg: "Vertel eens, wat heeft Samuel tegen je gezegd?"
16. Saul antwoordde: "Hij zei dat de ezels waren gevonden." Maar dat Samuel ook gezegd had dat hij koning zou worden, vertelde hij hem niet.
17. Samuel riep het volk bij elkaar bij de Heer in Mizpa
18. Hij zei tegen hen: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: 'Ik heb Israël uit Egypte bevrijd. Ik heb jullie gered uit de macht van de Egyptenaren en uit de macht van alle koningen die jullie bedreigden.
19. Maar die God die jullie uit alle rampen en gevaren heeft gered, schuiven jullie nu aan de kant. Want jullie hebben tegen Hem gezegd: 'We willen liever een koning.' Kom nu allemaal voor de Heer staan, in groepen volgens de stammen en families waar jullie bij horen."
20. Toen liet Samuel alle stammen van Israël naar voren komen, en de stam van Benjamin werd aangewezen.