5. Zo aanbad Salomo Astarot , de godin van de Sidoniërs, en Milkom, de god van de Ammonieten.
6. Salomo leefde dus niet meer zoals de Heer het wil. Hij diende de Heer niet meer met zijn hele hart zoals zijn vader David had gedaan.
7. In die tijd bouwde Salomo op de berg ten oosten van Jeruzalem ook een altaar voor Kamos, de god van Moab, en voor Moloch, de god van de Ammonieten.
8. Hij bouwde ook altaren voor de [ andere ] goden van zijn buitenlandse vrouwen, die wierook-offers en vlees-offers aan hun eigen goden brachten.